Vergeten kamers …

Vergeten kamers … een hedendaags sprookje over burn-out:

Er was eens een vrouw. Ze was mama van een zoon. Ze was bij de vader van de jongen weggegaan toen de jongen nog een baby’tje was. De vader was soms agressief en ze was bang dat haar zoontje iets zou overkomen. Dus ging ze bij haar man weg en ging alleen wonen met haar zoontje. Er kwam nooit nog een andere man bij hen wonen.

De vrouw werkte veel en hard, want ze moest in haar eentje zorgen voor haar kind. Gelukkig kreeg ze wel hulp van haar moeder. Maar de jongen moest vaak bij zijn grootmoeder of alleen blijven terwijl zijn mama aan het werk was.

Het leven was niet gemakkelijk. Ze waren niet rijk en konden zich niet veel veroorloven. Om op vakantie te kunnen gaan moest de vrouw schulden maken. Vele jaren lang gingen ze niet op vakantie. Maar ze hadden het ook niet echt slecht. Vele mensen waren er slechter aan toe. De moeder van de vrouw zei vaak tegen haar dochter dat ze van geluk mocht spreken dat ze werk had en dat ze dat zeker zo moest houden. Het was belangrijk om te werken en om hard te werken. Maar de vrouw was niet lui !! Ze werkte ook hard. Daar was ze trots op !

Op een dag werd de vrouw ziek. Het gebeurde enkele maanden nadat haar vader was overleden. Ze kon niet meer werken. Het was een vreemde ziekte. De vrouw had nergens pijn. Het was geen ziekte in haar lichaam waar medicatie voor bestond of waar het voldoende was om even uit te zieken en ook de dokter kon haar niet helpen. De vrouw kon niet meer denken, ze vergat alles, kon niet meer met de auto rijden want dan was ze gevaarlijk. Kortom, ze was tot niets meer in staat. Zelfs eten maken of naar de winkel gaan vroeg heel veel van haar. Het leek wel of ze had nergens nog energie voor. “Ik moet naar een andere soort dokter”, dacht de vrouw. Een dokter die met iets anders werkt dan het lichaam. Zo kwam ze bij een Heler terecht, een soort zieledokter, iemand die met de ziel zou werken, al had ze toen nog geen idee van wat dat betekende, een ziel. Toch maakte het haar niet bijzonder ongerust. Ze voelde zich niet ellendig. Zelfs daar had ze geen energie meer voor. Ze kon er zelfs om lachen. Ze dacht: “Dit is toch niet zo erg. Ik ga niet werken en de wereld draait gewoon voort.” Ze realiseerde zich dat het allemaal niet zo belangrijk moest geweest zijn, als het nu, zonder haar, gewoon verder draaide allemaal. “Ik leef en mijn zoon leeft. Dat is het belangrijkste, toch ?” Ze geloofde dat met voldoende rust alles weer zou worden als voorheen. Want dat wilde ze. Dat alles werd zoals voorheen.

Naarmate de tijd voorbijging begon de vrouw meer en meer uitgerust te geraken en opnieuw echt te leven. Ze kreeg opnieuw meer en meer energie. Ze kreeg er weer zin in !! Maar zin in wat ?

Het zou stilaan tijd worden om terug te gaan werken. Maar de vrouw was er niet gerust in. Iets hield haar tegen. Zo sterk zelfs dat ze ontslag nam op haar werk. Ze zou niet opnieuw hetzelfde werk kunnen gaan doen waar ze voorheen ziek van was geworden. Het kon niet meer zoals voorheen. Maar ze wist niet wat ze dan wel zou gaan doen. En het werd een lange zoektocht naar welk soort werk de vrouw wel zou willen en kunnen doen. Ze dacht na en realiseerde zich vol verbijstering dat ze zelfs niet wist wat ze graag deed. Ze had er geen flauw benul van. Welke waren de dingen die ze graag deed ? Waar kon ze voldoening in vinden ? Wat gaf haar energie, een reden tot bestaan ? Ze had lang gedacht dat de zorg om haar zoontje voor haar voldoende motivatie was geweest, maar dat bleek niet voldoende te zijn, hoe belangrijk haar zoon voor haar ook was.

En zo begon een lange ontdekkingsreis, de ontdekkingreis naar zichzelf. Jaren duurde haar reis. Die reis was een echte Odyssee, waar ze regelmatig verloren liep en op dwaalwegen terecht kwam. Regelmatig heeft ze rechtsomkeer moeten maken omdat ze op een doodlopende weg terecht was gekomen. Ze kon of durfde niet verder te lopen als er geen pad meer was. Daar waar geen pad was, was er alleen wildernis en duisternis … en daar zou ze toch niets kunnen vinden, wist ze. Het was daar toch niet veilig en veiligheid was toch een vereiste, dacht ze.

Lang bleef de vrouw de bestaande paden bewandelen … maar ze geraakte telkens in dezelfde impasse. Ze vond geen antwoorden op haar vragen. Maar welke waren de vragen ook alweer ? Ook dat wist ze niet heel duidelijk.

Caminante, no hay camino … se hace camino al andar … (Wandelaar, er is geen pad … het pad wordt al wandelend gemaakt) – Antonio Machado

Stilaan realiseerde de vrouw zich, niet zonder slag of stoot, dat ze misschien wel eens die bewandelde paden moest verlaten. Dat ieders pad uniek is en enkel binnenwaarts kan gaan. Voorzichtig sloot ze haar ogen en probeerde ze naar binnen te kijken. Eerst zag ze niet veel, maar naarmate haar ogen aan de duisternis gewend raakten kon ze meer en meer zien wat er allemaal binnen in haarzelf leefde. Ze was niet bepaald gelukkig om wat ze zag, maar besefte ook dat het geen zin had om zichzelf te blijven beliegen. Dat had ze al heel haar leven gedaan en het had haar alleen maar ziek gemaakt.

Ze zag het beeld van een huis waar het nogal somber was binnen. Het was een huis waar in geleefd was, niet echt afgeleefd, maar ook niet nieuw, en zeker niet met liefde onderhouden. De meubels zagen grauw van het laagje stof dat er op lag en de gordijnen waren dof en afgeschenen.
Boven waren er nog kamers maar daar durfde ze nog niet meteen naartoe. In het midden van de woonruimte zag de vrouw een witte gloed. Het hing daar maar te hangen. Het leek wel op een grote schijnende diamant, of één of andere edelsteen en het gloeide als een ster. De vrouw keek ernaar. Ze was erdoor gefascineerd, maar was er toch ook een beetje bang voor. Dat ding zweefde in het midden van de ruimte en gaf zo’n intense witte gloed af. Toch kon ze er gewoon naar kijken. Het verblindde haar niet. Het was wondermooi. ” Te mooi om echt te zijn”, dacht de vrouw. “Dat moet mijn verbeelding zijn”, zei ze bij zichzelf, “er is niets in mij wat zo kan schijnen”. De vrouw liet het licht maar zijn en verkende verder het huis. Ze kwam boven verschillende kamers tegen. Ze opende de deur, piepte even naar binnen en dacht: “zo, dat heb ik dan weer gezien. Hier is niet veel bijzonders te bespeuren.” En ze liep door naar de volgende kamer.

Wat de vrouw niet had gezien, is dat er in elke kamer wel een hoekje was, zo ergens in de schaduw, een donker hoekje waar vanalles weggestopt was. In een van de kamers stond er een hoge kast, in nog een andere een grote koffer, en in nog een andere een kast met grote lades. Maar de vrouw dacht er niet aan om dat allemaal te gaan onderzoeken en keerde terug naar de woonkamer. Daar scheen dat licht nog steeds. Ze ging er naar zitten kijken. Ze bleef en ze bleef maar kijken tot ze niet anders meer kon zien.

De vrouw had ergens gelezen dat het wezen van de mens licht is en daar moest ze plots aan denken. “Dat is het !, riep ze uit. “Ik heb het licht gevonden ! Mijn licht !” En de vrouw geraakte bezeten, ja, zelfs verblind door het licht. Uiteindelijk zag ze niets meer. Ook het licht niet. Ze zag er alleen nog de schijn van die op haar netvlies was ingebrand. Het licht was weg. Het was naar boven getrokken, naar de kamers, wachtend op de vrouw in de hoop dat ze zou volgen. Maar de vrouw bleef maar naar die illusie kijken. Dat beeld dat op haar netvlies was gebrand.

Het zou lang duren eer de vrouw doorhad dat het licht waar ze naar keek niet meer echt aanwezig was in de woonkamer. Ze had niet gezien dat het naar de kamers was getrokken en had niet begrepen dat ze had moeten volgen. Zo bleef de vrouw lang in de waan dat ze het licht gevonden had en dat er niets anders meer van belang was.

Toen de vrouw zich realiseerde dat het licht weg was, zag ze plots hoe grauw alles was. Ze had zo lang in een illusie geleefd. De illusie van het licht. Misschien wel de grootste valkuil die er is. En wat een gat … waar de vrouw in viel!!

Toen de vrouw enigszins bekomen was van de val uit de illusie ging ze terug naar de kamers. Misschien was haar daar toch iets ontgaan bij haar eerste bezoek. Misschien had ze toch niet zo goed en grondig gekeken. De vrouw ging de eerste kamer binnen en zag er opnieuw het licht hangen. Deze keer liet ze zich niet verblinden en keek in de kamer rond, naar wat het licht uit de donkerte haalde. In een donkere hoek zag ze een grote spiegel met een groot doek over. De vrouw had die spiegel voorheen niet kunnen zien, maar nu het licht er was zag ze hem staan. Ze ging er voor staan en nam het doek weg. Ze schrok geweldig van wat ze in de spiegel zag. Ze zag het beeld van een man met een verwrongen gezicht. Plots voelde de vrouw zo’n pijn. “Ja”, wist ze, “dit ben ik! Ik herken dit beeld.” Ze voelde geen afschuw voor wat ze zag, maar medeleven voor de pijn en de angst die ze in het gezicht van de man zag, en voor de pijnscheut die ze door haar wezen voelde trekken. De vrouw ging voor de spiegel op de grond zitten en ze begon te huilen. Zacht vloeiden de tranen over haar wangen en de druppels vielen op de grond. Ze kon haar ogen van de man niet afhouden. De man voelde haar betrokkenheid en medeleven en voelde dat de verstarring van zijn gelaat wat zachter werd. “Ik ben hier in deze spiegel gevangen gehouden”, zei hij, “toen lang geleden, een meisje bang was voor mij. De spiegel werd hier in deze donkere hoek weggestopt opdat het meisje mij nooit meer zou hoeven te zien.” “Het is goed nu”, zei de vrouw, “Ik herken je. Ik was dat meisje en ik ben nu niet meer bang van jou. Ik verlos je. Je bent vrij. Het gezicht van de man ontspande lichtjes en er verscheen een bijna onzichtbare glimlach op zijn gelaat en met een uitdrukking van verlossing vervaagde het beeld en verdween het uit de spiegel. De vrouw was blij en opgelucht. Ze wilde de spiegel schoonmaken maar bij het schoonmaken kwam er een nieuw beeld. Nu is het een jong meisje. Ze staat met haar rug tegen een boom. De vrouw bleef perplex kijken en herkende zichzelf, toen ze nog kind was. Ze herkende ook de boom. Die boom stond op de speelplaats van haar school. Het meisje keek in de richting van de schoolpoort, maar scheen in de verte voor zich uit te staren, nergens bepaalds naar te kijken. Gelaten maar toch een diep verlangen uitstralend: “Ik wil naar huis”, fluisterde de vrouw. Dat was wat het meisje verlangde. Naar huis, daar ergens in de verte, daar waar het overal thuis is.

Tegelijkertijd, als in een dubbel beeld, vertoonde de spiegel ook het beeld van hetzelfde meisje maar neergehurkt met haar rug tegen diezelfde boom. Het meisje kijkt naar beneden en is in zichzelf gekeerd. Het lijkt wel dat alleen in haarzelf het meisje thuis kan zijn, dat dat haar enige zekerheid is, ondanks de vele twijfels die daar ook aanwezig zijn …

“Ja”, dacht de vrouw, “dat is nog steeds zo. In de verte ginder voorbij de horizon zie ik hetzelfde als hier diep vanbinnen, ze legde haar hand op haar hart … en ook dezelfde twijfels.”

De vrouw begreep dat de spiegel haar telkens waardevolle informatie gaf over haarzelf. Dankbaar maakte ze de spiegel schoon, ruimde zorgvuldig de hele kamer op en zorgde ervoor dat ze er regelmatig tijd doorbracht, om te kijken of de spiegel nog meer beelden toonde, maar ook gewoon om er te zijn. Het gebeurde dat er maanden niets verscheen dan haar eigen spiegelbeeld en dat er dan plots een ander beeld tevoorschijn kwam. Ze begreep niet altijd meteen wat de spiegel toonde, zoals die keer dat ze de spiegel in duizenden stukjes uit elkaar zag springen, of toen ze een gestileerde platgedrukte spin zag, alsof het een zwarte ster was, maar ze vertrouwde erop dat het een betekenis had en dat die betekenis zich met geduld en openheid aan haar zou onthullen.

De vrouw realiseerde zich dat er nog heel veel te vinden was in die kamertjes waar ze voorheen maar gewoon even haar hoofd had binnengestoken en besloot elke ruimte grondig te onderzoeken, schoon te maken en regelmatig de ramen open te gooien om er verse lucht binnen te laten. En daar waar het licht zich begaf, volgde ze. Maar het gebeurde ook dat ze het licht even kwijt was. Het Licht had zo haar eigen logica en vond kennelijk dat ze het de vrouw niet al te gemakkelijk mocht maken. Op de duur bleef het licht, dat dienst deed als gids, ook gewoon weg, alsof het er niet echt meer hoefde te zijn.

In de kamer met de ladekast trok de vrouw de bovenste lade open. Ze vond er grote bladen dik papier met tekens, letters en symbolen op geschilderd. De vrouw begreep niets van de tekens die ze zag. De letters vormden geen woorden. Er waren ook letters bij uit een ander alfabet, ook Arabische en Hebreeuwse letters of toch iets wat er op leek, maar ook hiërogliefen en symbolen. Dat alles in grote tekens, zorgvuldig maar op het eerste gezicht willekeurig op die grote vellen papier met penseel en inkt gekalligrafeerd. De meeste tekens waren in gitzwarte inkt, maar hier en daar was er een teken in het rood, diep en intens rood, met een warme gloed. Gefascineerd, maar niets begrijpend aanschouwde en onderzocht de vrouw de vellen papier. Ook het papier op zich fascineerde haar. Het leek handgemaakt, dik stevig papier, maar voelde zacht aan als een stuk stof en toch was de inkt niet doorgelopen. Ze kon er niets uit opmaken maar voelde dat het een diep respect in haar opriep. Het deed iets met haar. Het roerde haar. De tekens leken een waarde en een energie op zichzelf te hebben en dwongen in zekere zin respect, aandacht en zorg af. De vrouw besloot om de grote vellen op te hangen aan de muren in de kamer. Bij het opentrekken van de gordijnen drong de kracht van de tekens pas echt door. Het was alsof ze tot leven kwamen, reliëf en diepte leken te krijgen, zo’n intense energie en uitstraling hadden ze. Ook deze kamer ruimde ze zorgvuldig op, maakte het schoon, verluchte het regelmatig en kwam er vaak enkele uren zitten, om naar de tekens te kijken. Het gebeurde dat ze de tekens in haar dromen voor haar ogen zag dansen, soms ook in dagdromen.

“Zou het kunnen zijn”, dacht de vrouw, “dat deze tekens mij er willen op wijzen dat de betekenis van de dingen vaak veel dieper ligt, dan wat op het eerste gezicht lijkt ? … Of misschien is het al even belangrijk om de antwoorden niet te kennen en de twijfel te laten bestaan … Of misschien zijn het de tekens die ik nooit heb willen zien …” Zo mijmerde de vrouw regelmatig in de aanwezigheid van de tekens. Ze hield van die tekens. Op een vreemde manier bracht het haar altijd heel dicht bij en in haarzelf. Het “onbekende” werd op die manier een vertrouwde vriend, zelfs een steun, in zekere zin. “Het moet toch zo zijn dat ík ze geschilderd heb”, wist de vrouw. Wie kon ze anders geschilderd hebben ? “Ze voelen zo vertrouwd aan en toch begrijp ik ze niet !”

In een volgende kamer stond een koffer en toen de vrouw de koffer openmaakte sprong er een figuurtje uit. Je weet wel, zoals in die kleine fopdoosjes die je openmaakt en waar zo’n clownachtig figuurtje uitspringt en aan een springveer op een neer blijft wiebelen. De vrouw schrok zich een ongeluk en liet de koffer dichtvallen. Nadat ze wat bekomen was, deed ze voorzichtig de koffer weer open en daar sprong die grappenmaker er weer uit. Deze keer was de vrouw erop voorbereid en schok ze niet. Toen ze hem aandachtig bekeek zag ze dat hij niet echt een grappenmaker was. Het was niet eens een hij. Het was een heel jong meisje, datzelfde meisje als in de spiegel maar nog veel jonger. Ze deed heel erg haar best om guitig en grappig te zijn, maar toch zag ze er ook droevig uit. Ze probeerde zo goed ze kon iedereen te vermaken opdat haar aanwezigheid toch geen last zou zijn. Ze wilde het zonnetje in huis zijn. “Ik weet het, mama, je was niet echt bij dat ik kwam, maar kijk, ik probeer het leuk te maken en je te laten lachen”, zei het meisje. En dat had het meisje heel vaak gedaan, zelfs later toen ze een volwassen vrouw was: gedaan alsof, zo goed zelfs dat ze er zelf in geloofde, om toch niemand tot last te zijn en toch graag gezien te worden. “Ik ben je mama niet.”, zei de vrouw, “maar ik weet wel wie je bent. Ik herken je !!” De vrouw nam met tranende ogen het meisje uit de kist, maakte de springveer los en liet haar vrij rondlopen. Het meisje liep van de ene kamer naar de andere en hielp zelfs met het schoonmaken. Ze hoefde nu niet meer vrolijk te zijn als ze er geen zin in had. Ze mocht gewoon zichzelf zijn. En vreemd genoeg was ze nog nooit zo vrolijk geweest, al kon ze ook uren stilzitten … ergens in een hoekje … alleen met zichzelf.

Eens de weg naar de kamers gevonden ging alles sneller en sneller. Het leek wel of de vrouw soms meegenomen werd in een wervelwind van de ene kamer naar de andere, dieper en dieper naar binnen, dieper en dieper zichzelf ontdekkend. Het leek wel of alle muren weggeblazen werden en alles meegezogen werd in de storm, en er alleen nog een wervelwind was met een leeg centrum waarin alles verdween. Het gebeurde dat de vrouw zich krampachtig aan een wand vasthield omdat het haar even te snel ging of te intens en beangstigend werd. Daar kon ze dan even op adem komen om dan toch weer meegesleurd te worden. De stormen konden hevig zijn. Dagen en weken duren. Dan zag de vrouw de vreemdste beelden, had de woeligste dromen, lag soms ’s nachts wakker zonder dat ze begreep waarom. Vele beelden vervaagden en verdwenen nog voor ze ze echt bewust had kunnen zien, laat staan dat ze ze zich kon herinneren. Een onduidbare zweem van verdriet en somberheid maakte zich dan van haar meester … maar stilaan leerde de vrouw om erop te vertrouwen dat ook dit opnieuw zou voorbijgaan, niet alleen dat het zou voorbijgaan, maar ook dat het nodig was en dat de verklaring wel zou komen. En dat als het niet meteen kwam, om het dan ook los te laten. Om het sowieso te laten gebeuren … kome wat kome …

In zulke dagen gebeurde het dat de vrouw een gedicht schreef, of een verhaaltje, dat ze probeerde woorden te geven aan haar beleven. Dan voelde ze zich verdwijnen en schreef de pen als vanzelf, alsof de pen betoverd was en vanuit een diepe kracht schreef, een kracht in zichzelf waar de vrouw niet bij kon, toch niet zomaar … Ze vond het fascinerend, niet gemakkelijk, maar wel fascinerend en boeiend.

De kamer met de hoge kast had de vrouw al helemaal opgeruimd en schoongemaakt. Telkens zei ze met goede moed: “Morgen doe ik de kast open !” Maar ze bleef het maar uitstellen. Ze had de kast mooi gemaakt, ingesmeerd met bijenwas en opgeblonken. De sleutel met metaalsmeersel gekuist. Het is een prachtige kast geworden. De vitrines van de duurste antiekwinkels waardig !! Misschien zelfs een museumstuk, want zo’n kast had ze nooit eerder gezien. Het was een heel bijzondere kast. De wanden waren versierd met dezelfde soort tekens als op de vellen papier uit de ladenkast … met hier en daar een mensenfiguur, een mythisch wezen, een gelaat, een uitdrukking … de wanden veranderden ook naargelang de gemoedstoestand van de vrouw, tenminste de uitdrukking ervan. Als ze angstig was vertoonden de figuren dezelfde angst, als ze rustig was, vertoonden de figuren rust. Ze vroeg zich af of de beelden echt anders waren dan, of dat zij ze misschien gewoon anders zag.
De vrouw was bang om de kast open te maken. Wat zou ze er vinden ? Daar moest de Grote Boeman in zitten, haar grootste demon. “Misschien wel een dementor”, zegt het meisje een beetje stoer, maar toch ook wel een beetje bang, “of de voddevent”, voegt ze er aan toe. Het meisje had de boeken van Harry Potter in de boekenkast ontdekt en had ze verslonden. Ze wist dus van de dementor die alle vreugde wegnam en de ziel uit de mens wegzoog met de “kus van de dood”. Het is de dementor niet, stelde de vrouw het meisje gerust. De vrouw herinnert zich ook de voddevent nog goed. Haar moeder plaagde haar daarmee toen ze kind was, dat ze haar aan de voddevent zou meegeven om haar te verkopen als ze niet braaf was. Het was natuurlijk als grapje bedoeld, maar toch, het kleine meisje was er wel bang van. Nee, de vrouw wist dat het geen dementor of voddevent zou zijn. Die was ze vroeger al tegengekomen. De dementor die haar levensenergie had opgezogen of de voddevent die haar als een vod behandelde. Die was ze al eerder tegengekomen.

De grote kast zou nog een tijdje dicht blijven. De vrouw had er zich van alles schrikwekkends bij voorgesteld, maar ergens was ze misschien nog het meest bang dat hij leeg zou zijn … want wat zou dat dan betekenen ?!

De vrouw was er hoe langer hoe zekerder van dat de kast leeg zou zijn en op een dag besloot ze de kast toch open te maken. Het kleine meisje klampte zich aan haar vast. Ze was een beetje bang, maar toch ook onweerstaanbaar nieuwsgierig. De vrouw was er al een stuk geruster en zekerder bij geworden. Ze wist wat ze achter de deur zou vinden ! “Zullen we ?”, vroeg ze aan het meisje. En het meisje knikte moedig. De deuren gingen open en inderdaad, de kast was leeg, sterker nog, er was helemaal niets te zien achter de deuren van de kast, enkel een onpeilbare diepe donkere ruimte … een donkere ruimte die de vrouw herkende als een ruimte vol met ?????-tekens … een kast vol twijfels … haar twijfels ?

Of die kast altijd leeg (of vol twijfel) zal blijven weet niemand, maar de vrouw en het kleine meisje bezoeken regelmatig alle kamers en onderzoeken, soms samen, soms apart, wat ze er allemaal nog kunnen ontdekken. In de koffer verschijnt er nu en dan een nieuwe gedaante, zelfs haar overleden vader … in de lade nieuwe vellen papier met nieuwe tekens en symbolen en soms al eens een groot leeg vel, waar het kleine meisje dan gaat op tekenen, of waar de vrouw soms een verhaaltje voor verzint … of een boek vol verhalen en sprookjes. De spiegel laat af en toe nog wat beelden tevoorschijn komen. Maar tot hiertoe is de grote kast leeg gebleven … of de leegte ooit haar grote geheimen zal prijsgeven ???

De vrouw verliest zichzelf regelmatig in de bodemloze leegte van de kast of in haar twijfels … met een vreemde zweem van pijn en dankbaarheid tegelijkertijd ervaart ze soms de leegte en soms de twijfels. Net zoals het kleine meisje kan ze uren in de stilte doorbrengen …. ergens in een hoekje … alleen met zichzelf … alleen in eenzaamheid … die vreemde maar vertrouwde gezellin.

En in de verte hoort ze de schreeuw van een vliegende feniks … de vrouw volgt hem met haar blik … tot ze hem niet meer kan zien … en weer is er de leegte …

Of de vrouw nog ziek is ? Dat weet ze zelf niet. Misschien wel, misschien niet. Of ze ooit echt ziek geweest is ? Dat weet ze ook niet zeker. Eigenlijk denkt ze van niet, tenzij de vragen van het leven en het zoeken naar jezelf een ziekte zijn … maar dan is het een ziekte waarvan je nooit echt helemaal geneest …
“En daar wil ik ook niet van genezen … “, weet de vrouw, al kan ze er wel intens van genieten als het even een poos rustig is.

“Vertel je me nog een verhaaltje?”, vraagt het kleine meisje.

“Er was eens een heel klein meisje, zo’n lief en dapper meisje zoals jij”, begint de vrouw en het meisje vleit zich tegen haar aan, “en dat kleine meisje leefde in een grote koffer …”

© Katy Pylyser – 2012

Vele jaren later …

De vrouw woonde nog steeds in datzelfde huisje samen met het kleine meisje. De zoon van de vrouw woonde al lang niet meer bij haar en was ondertussen zelf al papa van twee zoontjes.
De vrouw had nog menig storm doorstaan en was toegewijd blijven doen wat ze eerder al deed. Ze bleef de kamers boven in haar innerlijk huis bezoeken en er tijd doorbrengen met haar eigen gedachten en gevoelens. Ook het kleine meisje deed dat. Het kleine meisje was niet ouder geworden maar wel een heel stuk wijzer. De vrouw was wel ouder geworden en ook wijzer. Het meisje speelde wel nog heel graag zoals alle kinderen doen, maar was nu veel eigen-wijzer dan ze ooit was geweest. De vrouw moest toegeven dat ook zij eigenwijzer was geworden. Dat vond ze zeker geen nadeel.

Terwijl ze nog een keertje de kamers opruimde en aan het schoonmaken was wilde ze de grote kast weer een keer helemaal met boenwas insmeren en nadien opblinken. Om de paar jaar deed ze dan een keer maar deze keer gebeurde er iets merkwaardigs. Terwijl ze een van de zijkanten van de kast aan het opblinken was met een doek hoorde ze een soort van klik en er leek iets open te vallen aan de binnenkant van de kast. De vrouw ging kijken en zag dat er een luikje was opengevallen. De vrouw ontdekte dat de kast een dubbele wand had. Dat had ze nooit eerder vermoed. Ze vond altijd al wel dat het een kast was met dikke wanden maar dat schreef ze toe aan de ouderdom van de kast. Het was een heel oude en stevig gemaakte kast. Ze had ooit geprobeerd om hem te verplaatsen maar had er geen beweging in kunnen krijgen, zo zwaar en stevig was de kast. Achter het luikje dat net opengevallen was ontdekte de vrouw een soort van lamp, een eerder kleine petroleumlamp. “Wat vreemd”, dacht de vrouw. Ze onderzocht de lamp, die met de tijd behoorlijk stoffig was geworden en merkte dat er geen petroleum meer in zat. Met het doek dat ze in haar handen had begon ze als vanzelf, zonder er echt bij na te denken de lamp een beetje schoon te wrijven. Terwijl ze wreef dacht ze een soort van vonkje te zien. “Dat kan niet”, dacht ze bij zichzelf, “er zit geen petroleum in de lamp, “het zal wel een speling van het licht zijn op het glas van de lamp.” De vrouw ging verder met de lamp schoon te maken en opnieuw kwam dat vonkje. De vrouw wist nu wel heel zeker dat ze het gezien had en wreef opgewonden en nieuwsgierig verder de lamp schoon en zag dat de vonk een vlammetje werd dat steeds groter werd. De vlam wapperde zo een beetje en veroorzaakte schaduwen op het plafond. Tenminste dat dacht de vrouw eerst. Toen ze beter ging kijken naar het schaduwspel zag ze dat het heel bijzondere beelden waren. Ze kon ze met geen woorden beschrijven maar wíst wat ze waren. “Het zijn inzichten … mijn inzichten …” en van zodra de vrouw die gedachte had gehad verdwenen de beelden in de gapende en donkere leegte van kast. Ondertussen was het meisje ook naar de kamer gekomen, en had in stilte gekeken naar wat er gebeurde. “Oh kijk”, zei ze vol verwondering, terwijl ze de beelden volgde die in de kast leken te verdwijnen.
De vrouw en het meisje keken elkaar zacht glimlachend en vol verwondering aan. Geen van beide kon woorden geven aan wat er gebeurde maar de vrouw leek het wel te begrijpen. Het spel van licht en schaduw projecteerde bijzondere beelden op het plafond en die beelden waren een weerspiegeling van hoe de vrouw de relatie tussen de mens, de wereld en het heelal zag, maar dan binnen in zichzelf. De vrouw wist hoe vreemd haar gedachten zouden overkomen mocht ze die aan iemand willen uitleggen maar wist ook dat het wel degelijk zo was. Een hele tijd bleven de vrouw en het meisje kijken naar het wonderlijke spel van licht en schaduw en hoe de beelden als puzzelstukken zichzelf in de leegte van de kast kwamen plaatsen. Toch bleven de beelden daar niet zichtbaar. Neen, het leek wel alsof het voldoende was dat de beelden in die richting waren gegaan opdat ze er definitief aanwezig zouden blijven, ook al waren ze niet zichtbaar … als onzichtbare maar permanente inzichten die op hun plaats vielen in de lege ruimte als het ware.

Na een tijdje ging de lamp weer uit. Het vlammetje werd kleiner, totdat er alleen nog een klein vonkje was dat uiteindelijk ook uitdoofde. De vrouw ging opnieuw over de lamp wrijven maar er gebeurde niets meer. “Genoeg voor nu”, zei de vrouw. Het meisje knikte begrijpend. Ze besloten om de lamp helemaal schoon te maken en een mooi plekje te geven in de kamer en het niet meer weg te stoppen achter het luikje. Het meisje deed het luikje terug dicht en samen bleven ze nog een tijdje mijmerend in de leegte kijken. Het meisje was tussen de benen van de vrouw gaan zitten, op de grond. De grote kast was nog even leeg als altijd, toch was het anders, dat voelde de vrouw.

De vrouw wist dat het geen zin had om te vaak over de lamp te wrijven. Alleen als de tijd er rijp voor was kwam er opnieuw een vonk en dan een vlam en kwamen er nieuwe beelden, nieuwe inzichten die dan hun plaats konden innemen in de grote leegte in de grote kast. De vraagtekens werden beetje bij beetje vervangen door inzichten. Niet dat ze de onzekerheden van de vrouw volledig kwamen vervangen, maar het voelde toch anders. En eigenlijk had het ook helemaal niets te maken met de onzekerheden van de vrouw. Dit was van een totaal andere orde.
De vrouw werd telkens heel stil, wanneer dat weer eens gebeurde … heel stil, nederig en dankbaar !!! Ze had zich nooit kunnen voorstellen dat de kamers zoveel moois en zo’n onschatbare rijkdom zouden bevatten. De vrouw kon het soms, vaak zelfs, haast niet geloven. Ze was dan ook heel voorzichtig met wie ze dit deelde. Het meeste, en dan vooral de beleving ervan, deelde ze met niemand. Behalve dan met het kleine meisje, die het ook allemaal mocht mee beleven. Ze praatten er niet vaak over maar begrepen elkaar met een eenvoudige blik en een zachte glimlach … zo werden zowel het kleine meisje als de vrouw steeds een beetje wijzer … en steeds een beetje meer wegwijs in de diepe leegte van de grote kast.

© Katy Pylyser 09-04-2021

Art: Zoltan Tasi on Unsplash

4 Reacties op “Vergeten kamers …”

    1. Dank je, Els !! Heel bijzonder dat je je in dit sprookje herkent. Mooi dat je dat deelt. Zo weet ik ook dat anderen er zich kunnen in herkennen. Ik denk er namelijk over na om het te gebruiken in een boek over burn-out. Lieve groetjes, Els !!

      Like

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Twitter-afbeelding

Je reageert onder je Twitter account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

%d bloggers liken dit: